Ik was in Den Haag om toelatingsexamen te doen aan de Academie waar mijn vader had lesgegeven. Dat ging in groepjes, en in mijn groepje zat een oogverblindend meisje. Ik liep samen met haar terug naar het station. Ze kwam uit het Zuiden, had een prachtig accent, en ze schilderde graag bloemen. Ze was er heel goed in.
We dronken nog wat op Den Haag CS, en overal om ons heen hingen Floriade 1992-posters. Er waren geen bloemen op afgebeeld en wij, jonge wijsneuzen, vonden het dus geen goede poster. Men zou beter gewoon haar schilderijen gebruiken.
Ze ging terug naar Limburg en ik naar Noord-Holland. We hadden allebei geen telefoon, ik zou haar nooit meer zien. In de trein naar huis luisterde ik naar ‘A Dream Goes On Forever’.
A thousand true loves will live and die
But a dream lives on forever
The days and the years will go streaking by
But the time has stopped in my dream
Thuis schreef ik een liedje voor haar, en omdat ik niet eens naar haar naam had gevraagd, noemde ik haar en het liedje ‘Floriade’. Ik moet het nog ergens op een oude cassette hebben.